Jeroen: In de eerste zin van tekst A wordt verteld dat Wim wakker wordt. Je vraagt je dan af wat Wim daar doet. Dat wordt daarna verteld. Maar Wim weet zelf niet precies wat er aan de hand is. Dat maakt het spannend. Er worden ook allerlei "spannende woorden" gebruikt: bijvoorbeeld dat Wim huivert en dat Wim het heeft over "die drie kerels" Ik zou dit verhaal wel verder willen lezen.
Saskia: In tekst B wordt eerst beschreven hoe het land er aan toe is. Sven ziet ook nog drie omgewaaide bomen liggen. Door de omgeving denkt Sven aan meneer Hirken. Die is groot en sterk. Hij wilde dat hij net zo sterk zou worden 'de beer'. Dan zou hij geen last meer hebben van die pestkoppen. Nu wordt het verhaal spannend. Je weet dat Sven last krijgt met die jongens. Hoe gaat dat aflopen?
Meneer Ganzeveer: Tekst C is niet zo spannend als tekst A en B maar er wordt wel mooi omschreven hoe de omgeving eruit ziet. Er gebeurt eigenlijk niets. Lekker rustig. Wat ik een mooi zinnetje vind is: 'Het was windstil en de heuvels lagen groen en lui op hun rug.' Een heuvel kan natuurlijk niet lui zijn. Maar je ziet hierdoor wel voor je hoe de heuvel eruit ziet. Als je dat zo opschrijft noemen we dat beeldspraak. Of met een nog moeilijker (maar interessant) woord: personificatie. Daarmee bedoel je: een persoon kan lui zijn. En nu doen we net of de heuvel een persoon is. Dan kun je dus schrijven: De heuvel lag groen en lui op hun rug (als ze op hun rug liggen, zouden heuvels dan ook buiken en benen hebben?). Ik zou dit verhaal wel verder willen lezen. Kijken hoe het afloopt.
Jeroen en Saskia reageren op wat ik gezegd heb over tekst C. Daarbij vergelijken ze wat ze zelf gezegd hebben over tekst A en B.

Jeroen: Ik vind tekst C niet erg interessant. In A gebeurt tenminste iets. Je weet: dit wordt een spannend verhaal.
Saskia: Ik ben wel benieuwd hoe verhaal C afloopt. De beschrijving is iets langer dan in B maar dat maakt geeft het verhaal meer sfeer.
Jeroen: Je zou die personificatie ook wel in verhaal A kunnen gebruiken. Bijvoorbeeld in de eerste zin: De zon was zuchtend boven de horizon geklommen.
Saksia: Een zon kan niet zuchten en klimmen en een persoon wel en daarom noem je dat een personificatie?
Jeroen: Precies, je kunt het met tekst B ook doen. Dat geeft het verhaal ook meer sfeer.
Saskia: Ik weet al iets. Je kunt schrijven: 'Moe was de wind gaan liggen.'Dan denkt de lezer natuurlijk: waarom is de wind moe en leest hij verder.