Gerard Dummer

Alles over Onderwijs en ICT.

Browsing Posts published in november, 2009

Bovenstaande termen wil ik onze tweedejaars studenten uitleggen. Dit in het kader van vakoverstijgend werken en ICT (thema 6). Probleem is dat de termen nogal wat overlap vertonen en op een aantal punten weer verschillen van elkaar. Laat ik hier eens voor mijzelf vaststellen wat ik er onder versta.

Eerst de definities zoals ik die in verschillende bronnen tegenkom:

Informatievaardigheden
In het rapport “Door de bomen het bos, informatievaardigheden in het onderwijs” (2005) geven de schrijvers de volgende definitie van informatievaardigheden:

Wij beschouwen hier informatievaardigheden als het vermogen om met informatie te
werken, dus alles wat te maken heeft met het zoeken, vinden, beoordelen en gebruiken
van informatie en de bijhorende technologie.

Ze komen tot deze definitie na het bespreken van verschillende omschrijvingen uit de literatuur.

Webwijsheid
In de brochure “Wat weten we over webwijsheid in het PO en VO” (2007) geeft Els Kuiper de volgende definitie:

Kritisch met internet omgaan betekent dan: in staat zijn om internetinformatie te lokaliseren, lezen, beoordelen, en verwerken.

Mediawijsheid
De definitie van de Raad voor Cultuur luidt:

Het geheel van kennis, vaardigheden en mentaliteit waarmee burgers zich bewust, kritisch en actief kunnen bewegen in een complexe, veranderlijke en fundamenteel gemedialiseerde wereld.

Hoe deze in samenhang te zien?

Volgens mij kun je op de volgende manier de termen in samenhang zien (en zal ik dus op die manier aan mijn studenten uitleggen). Informatievaardigheden en webwijsheid zijn naar mijn idee hetzelfde. Twee termen voor een belangrijk onderwerp.

Webwijsheid is gewoon de nieuwe term voor informatievaardigheden. Het is daarmee wel een inperking van de informatievaardigheden natuurlijk. De term impliceert dat je je alleen beperkt tot informatiebronnen op het web. Aan de andere kant zorgt de term er wel voor dat er extra aandacht wordt besteed aan de bijzonderheden van het internet. Als ik een keuze zou moeten maken tussen de twee termen dan wint voor mij informatievaardigheden. In mijn lessen zal ik aangeven dat met informatievaardigheden en webwijsheid in principe hetzelfde wordt bedoeld maar dat informatievaardigheden breder is dan webwijsheid.

En dan de term mediawijsheid? De definitie die de Raad voor cultuur hanteert vind ik erg breed. Wat ik hier vooral uithaal is het “actief bewegen”. Actief bewegen betekent voor mij dat leerlingen niet alleen consumeren maar ook produceren. Dus niet alleen werken met informatie die anderen hebben gemaakt maar zelf ook informatie produceren.

In een presentatie die ik op 12 maart 2008 op de docentendagen van Beeld en Geluid heb gegeven heb ik het onderwerp binnen het kader geplaatst van digitaal werkstukkenonderwijs. Mediawijsheid richt zich op de volgende media: tekst, beeld, video, geluid, animaties, multimedia, games (en robotica) en applets. Bij al deze verschillende media kun je de aloude vragen vanuit begrijpend lezen stellen:

  • Willen ze me informeren?
  • Willen ze me aan het denken zetten?
  • Willen ze me overtuigen?
  • Willen ze me iets laten doen, activeren?
  • Willen ze me amuseren?

De manier om daar achter te komen, is de conclusie die ik trek uit “actief bewegen”, is door zelf te produceren.

Dus kinderen zelf:

  • Artikelen laten produceren op bijvoorbeeld een weblog of wiki
  • foto’s voor een folder te laten maken
  • een video te laten produceren
  • een animatie van de werking te laten maken
  • een website laten samenstellen
  • een game te ontwerpen

Of het zelf maken van een applet mogelijk is, betwijfel ik maar misschien kent iemand een omgeving waarin dat kan.

Hoe passen de termen nu binnen vakoverstijgend werken? ICT biedt mogelijkheden binnen vakoverstijgend werken:

  • Om een onderwerp te introduceren (Introductie)
  • Om kinderen te laten onderzoeken
  • Om te discussiëren en overleggen
  • Om te presenteren

Informatievaardigheden en webwijsheid komt naar voren in de fase van onderzoeken. Mediawijsheid komt vooral naar voren binnen de fase van presenteren. Hoewel hier natuurlijk ook nog overlappen in aanwezig zijn vind ik deze verdeling inzichtelijker. Als leerlingen iets moeten gebruiken van anderen praten we over informatievaardigheden en webwijsheid. Als leerlingen zelf iets moeten produceren spreken we over mediawijsheid.

Tweede spreker op het symposium is Sjors Timmer. Sjors Timmer werkt bij Webjam. Webjam omschrijft zichzelf als volgt:

Webjam Solutions for social publishing and engagement allow you to create your own branded and customisable social media environment in which content is created and shared easily, communities grow naturally and social media networks integrate seamlessly.

De insteek van Timmer in zijn bijdrage is de vraag hoe je geld kunt verdienen aan social networksites. Een interessante bijdrage omdat die indirect aangeeft waar je leerlingen op moet wijzen op internet.

In de eerste plaats geeft Timmer aan dat geld verdienen met social networksites behoorlijk lastig is. Pas nadat Facebook 300 miljoen gebruikers had, werd het winstgevend. De vraag die je je kunt stellen is welke dienst bijvoorbeeld Facebook levert waar je geld voor wilt betalen.

Daarna behandelde hij de verschillende fasen waarin de marketing geld probeert te verdienen. Daarin zijn 3 rondes te onderscheiden. In ronde 1 probeert de marketing via een bannercampagne inkomsten te genereren. Timmer geeft aan dat het doorklikpercentage bij Facebook maar 0,04% is. Daar word je niet echt rijk van. Ronde 2 kenmerkt zich ook door een bannerreclame. Maar in deze ronde worden de demografische kenmerken meegenomen. Je krijgt banners te zien die aansluiten bij je interesses.

De marketing bouwt ook spelelementen in. Het invullen van gegevens levert je een soort status op. Hoe meer gegevens je invult hoe beter je bedient kunt worden met reclames. Een site “zegt” tegen zijn gebruikers: wil je van het geel in je scherm afkomen (geel staat voor de velden die je nog moet invullen) vul hier dan nog even je gegevens in. Een andere manier is door te zeggen: je hebt zoveel procent van je gegevens ingevuld. Wil je de 100% halen, vul dan nog deze gegevens in.

Google is hiervan een goed voorbeeld die de advertenties op een pagina afstemt op jouw voorkeuren. Op Preferences kun je zien welke voorkeuren Google over jou bewaart. Via deze link kom je ook op een pagina waarin je van dit soort zaken kunt uitsluiten (Opt-out).

Ronde 3 richt zich op je vrienden. Je zorgt er als marketingstrateeg voor dat de gebruiker weet wat zijn vrienden hebben gekozen. Voor hen is het daarom eerst zaak vast te stellen wie je echte vrienden online zijn. Voor Facebook houden zij aan dat een man per 150 vrienden, zo’n 5 echte vrienden heeft. Voor een vrouw is die verhouding 150:7.

Bij het aantal 150 verwees Timmer naar Dunbar’s number als groepsgrootte die een mens kan overzien om relaties te onderhouden.

Zaak is dus om de echte vrienden te vinden. Vriendschap wordt voor deze doeleinden heel zakelijk voorgesteld. Namelijk het aantal directe berichten die mensen naar elkaar sturen. Een voorbeeld waarbij “echte” vrienden van de andere vrienden werden gescheiden was de Whoppercampagne. Waarbij je vrienden kon offeren voor het bemachtigen van een whopper.

De beste manier waarop je marketing kunt krijgen is als je vrienden onderling reclame voor je laat maken. Bijvoorbeeld bij het verspreiden van virals (die volgens Timmer of Grof, Grappig of Geil moeten zijn) of 1 van hun vrienden wordt (het bedrijf een persoonlijk gezicht geeft die online veel te vinden is)
Nog meer manieren om vrienden te vinden:

  • Like-button, om makkelijk aan te geven dat je iets leuk vindt van een ander
  • De vraag moeten beantwoorden: zijn dit wellicht ook vrienden van jou?
  • Vragen aan de gebruiker of ze een advertentie goed of niet goed vinden
  • Aangeven dat 4 van jouw vrienden dit ook een leuk product vinden

Afgelopen donderdag was ik met mijn collega Jan Bulsink en oud-collega Elleke Verwaijen bij het psychologiesymposium georganiseerd door SSPN: Stichting Studieverenigingen Psychologieverenigingen Nederland. Op dit symposium stond social media en psychologie centraal.

Drie sprekers vulden het programma: dr. Marjolein Antheunis communicatiewetenschapper, Sjors Timmer, werkzaam bij Webjam en David Nieborg die bezig is met promotieonderzoek sociale netwerken in de politiek. De laatste spreker had ik al een keer gehoord. Niet zo vreemd want dit symposium werd samen met Studim Generale georganiseerd.

In het symposium stond de vraag naar de identiteit centraal. Waarbij het de vraag is of deze identiteitsvorming een spontaan proces is of dat er een bepaalde sturing achter zit.

In deel 1 over het verhaal van Marjolein Antheunis. In deel 2 het verhaal van Sjors Timmer. Over Davied Nieborg blogde ik al eerder toen ik het Studium Generale volgde .

Marjolein Antheunis vertelde op wat voor manieren je indrukken achter laat. Oorspronkelijk kun je op twee manieren indrukken achter laten: self-generated cues en other-generated cues. Oftewel indrukken waar je zelf verantwoordelijk voor bent en indrukken die veroozaakt worden door je omgeving. Op hyves, waar ze haar verhaal aan relateerde, zijn self-generated cues bijvoorbeeld je eigen profielfoto en other-generated cues de krabbels en foto’s van je vrienden.
Daarnaast is er nog sprake van system generated cues. Dat zijn bijvoorbeeld het aantal vrienden dat je op je hyves hebt staan.

Antheunis heeft onderzoek gedaan naar de aantrekkelijkheid van iemand op hyves. Die worden vooral veroorzaakt door de eerste twee cues. Het aantal vrienden geeft dus niet aan hoe aantrekkelijk iemand gevonden wordt. Het onderzoek is gedaan onder middelbare scholieren.

Verder ging Antheunis in op de vraag of je via de computer aan vriendschapsvorming kon doen. Bij vriendschappen gaat het om, zo gaf Antheunis aan, een aantal zaken: similarity, self-disclosure en question asking. Het blijkt dat mensen online meer over zich zelf vertellen en meer vragen stellen om erachter te komen wie de ander is.

Daarmee is aan twee van de drie voorwaarden om vriendschappen te vormen, voldaan.
Een ander punt waar Antheunis op in ging was de onzekerheidreducerende strategie die je toepast als je met iemand kennis maakt. Dit doe je passief (door te observeren), actief door rond te vragen in de omgeving van de ander en interactief door de ander direct vragen te stellen. In de tijd dat we alleen communiceerden via e-mail was het met elkaar online kennis maken moeilijk. Nu met het gluren op elkaars hyvespagina is dit veel gemakkelijk. Daarmee lijken sociale netwerksites steeds meer op de offline wereld.

Tot slot ging ze in op het onderwerp sociaal kapitaal. Dit is de volledige groep aan vriendschappen die je hebt. Ze maakte daarbij onderscheid in online vriendschappen, offline en mixed mode vriendschappen. Puur virtuele vrienden komt weinig voor. Mixed mode is vergelijkbaar met offline vriendschappen.

Nog een paar opmerkingen die ik wel interessant vond:

  • Communitievorming wordt versterkt door te zorgen voor gezamenlijke ervaringen
  • Mensen zien elkaar niet minder door meer online contacten.
  • Naast bridging (vage vriendschappen) en bonding (sterke vriendschappen) zorgen netwerksites ook voor maintained vriendschappen. Waarbij mensen elkaar weer terug hebben gevonden.

Vandaag kreeg ik in mijn mailbox een filmpje dat er veelbelovend uitzag: Zermooma. Een gameomgeving ontwikkeld door Karim Amrani waarin hij de virtuele wereld combineert met de fysieke wereld.



Met zijn bedrijf Jibly ontwikkelt hij nieuwe concepten die op een creatieve en speelse manier sociale innovatie benaderen.



WikiKids heeft sinds vandaag een nieuwe hoofdpagina. Deze pagina is ontworpen door een van de gebruikers van WikiKids, TahR. We zijn erg blij met de nieuwe frisse uitstraling.
Aan de uiteindelijke plaatsing van de hoofdpagina is een heel proces vooraf gegaan waarin over verschillende nieuwe versies gestemd kon worden. Interessant om te lezen wat de overwegingen geweest zijn.

Ik ben begonnen om voor het digibord Google Earth materiaal te ontwikkelen. Deze plaats ik op de Google Earth-pagina van digibord op school. Toen ik een aantal jaren geleden begon met het ontwikkelen van materialen voor Google Earth was mijn insteek vooral dat leerlingen actief met Google Earth zouden kunnen werken. Daarvoor heb ik allerlei earthquests ontwikkeld die leerlingen zelfstandig kunnen maken. De earthquests vergen nogal wat onderwijstijd. Tijd die overigens nuttig besteed wordt aangezien de earthquests aardig wat kerndoelen dekken.

Tijdens workshops ontdekte ik dat er eigenlijk nog heel weinig materiaal is dat een leerkracht tijdens zijn instructie zo kan inzetten op het digibord voor Google Earth. Google Earth is an sich al een heel mooi visueel medium om informatie over te dragen maar het heeft toch nog wel een aantal accenten nodig zodat je als leerkracht leerlingen gericht kunt laten kijken naar iets. Dat probeer ik nu te maken op digibordopschool.nl.

Ik heb gekozen voor deze manier van verspreiden omdat de content die ik hier neerzet direct te vinden is via Edurep. En dat vind ik belangrijk omdat zo zoveel mogelijk leerkrachten er gebruik van kunnen maken. En omdat ik zie dat de producten van Pols heel goed aansluiten bij de wensen van het onderwijs.

Tot slot nog het volgende. Er zijn al heel veel materialen online te vinden maar die zijn niet altijd bruikbaar. Zo vond ik het filmpje ,dat ik op de blog van Jeroen Bottema vond, wel heel passend. Er is veel data op internet te vinden voor Google Earth. Maar dat betekent nog niet dat het direct informatie is die een leraar kan gebruiken. En ook dan moet de leraar over de kennis beschikken om deze toe te passen.



Sinds een paar weken ben ik betrokken bij de ontwikkeling van een module “leren arrangeren en ontwikkelen van digitaal leermateriaal” voor de lerarenopleiding VO en PO. Dit wordt gedaan in opdracht van Kennisnet. Onderdeel van de module worden praktijkvoorbeelden van leerkrachten die zelf digitaal leermateriaal hebben ontwikkeld.
Voor het basisonderwijs zijn er nog geen praktijkvoorbeelden uitgewerkt. En dat willen we wel graag. Daarom bij deze een oproep aan mensen die digitaal leermateriaal maken en gebruiken in het basisonderwijs? Het idee is dat er dan contact met diegene wordt opgenomen en dat er een interview wordt gehouden.
Het uitgewerkte verhaal wordt dan als praktijkvoorbeeld gebruikt in de module. Kennisnet zal er ook nog een aparte publicatie van maken waarin de praktijkvoorbeelden ook staan.

Wat betreft digitaal leermateriaal. Het is een breed begrip. Daar hebben we, (Aike van der Hoeff, Wietse van Bruggen, Tom van der Geugten, Huub Schoot en Erwin Bomas) al een paar sessies aan besteed. Voor wat betreft nu zijn we (met dank aan Tom vand er Geugten) uitgekomen op de volgende opbouw in complexiteit als het gaat over wat een leerkracht zou moeten kunnen bij het gebruik van digitaal leermateriaal:

  • een eenvoudig aanvullend leermiddel samenstellen
  • een eenvoudig aanvullend leermiddel zelf maken
  • een eenvoudig vervangend leermiddel samenstellen
  • een eenvoudig vervangend leermiddel maken
  • een complex aanvullend leermiddel samenstellen
  • een complex aanvullend leermiddel zelf maken
  • een complex vervangend leermiddel samenstellen
  • een complex vervangend leermiddel maken

Deze week ben ik weer begonnen met een nieuw thema voor de studenten. Dit keer gaat het over vakoverstijgend werken en ICT. Ik schreef daar eerder al over. Nadat ik alle lessen gegeven had merkte ik dat ik hier nog niet tevreden over was. Dit kwam vooral omdat ik merkte dat deze manier nog niet aansloot bij de belevingswereld van de student. Ik kon maar moeilijk de termen web 2.0, connectivisme en mobile learning aan hen verkopen.
Achteraf gezien vind ik dit ook niet zo verwonderlijk: ze zijn hier helemaal niet mee bezig. Ze zijn wel bezig om een project te doen op school. Of ze proberen een verhalend ontwerp in elkaar te zetten. Daarom probeer ik het dit jaar anders aan te pakken. Ik benadruk nog meer de mogelijkheden van ICT binnen de verschillende fasen van een project en verhalend ontwerp.
Naar mijn idee zijn er vier mogelijkheden om ICT in te zetten binnen een project of verhalend ontwerp. Dat is tijdens de introductie, in de fase dat kinderen op onderzoek uit gaan, als ze willen discussiëren of overleggen en als ze moeten presenteren.
In de eerste bijeenkomst heb ik laten zien hoe je een mindmap kunt gebruiken om een onderwerp te introduceren. We hebben daarvoor het programma Freemind gebruikt. Ook heb ik de mogelijkheden van Google Earth laten zien voor een introductie.
In de tweede fase heb ik de studenten duidelijk gemaakt dat leerlingen moeten beschikken over informatievaardigheden. De huiswerkopdracht die ze hebben gekregen is om een mindmap te maken van de literatuur die ze moeten bestuderen over informatievaardigheden. In Google Earth moesten de studenten zelf een tour maken. Ook hiervoor hebben ze een huiswerkopdracht gekregen.
Volgende week gaan we verder met onderzoek doen door leerlingen en kijken we ook naar de andere fasen (discussiëren en overleggen en presenteren).

Dat waren de vragen die ik aan de deelnemers stelde op Dé Onderwijsdagen van Surf en Kennisnet die afgelopen dinsdag en woensdag geweest zijn. En wat is hiervoor de beste leeromgeving? Met deze uitdagende en brede vragen zijn ze aan de gang gegaan en hebben een 1-minuutfilmpje opgenomen en aan elkaar laten zien.

Waarom stelde ik die vragen? Voor mijn gevoel heb ik dat tijdens de sessie zelf nog niet goed voor het voetlicht gebracht, bedenk ik me nu. De belangrijkste reden was dat ik er een tijd geleden achter kwam dat er voor aanstaande leerkrachten al minstens twee modellen de ronde deden waarmee ze zich kunnen verdiepen in ICT en onderwijs. Ik vond dat een beetje te gek voor woorden. Volgens mij moeten we op zoek naar één generiek model dat door alle lerarenopleidingen heen gebruikt kan worden om aanstaande leerkrachten te leren hoe ze ICT in het onderwijs kunnen integreren.

De twee modellen waar ik het over heb zijn de Pabotool en de Kennisbasis ICT van ADEF.


Kennisbasis-ICT Versie1.0 Mei 2009

Maar deze twee modellen zijn niet de enige modellen die iets zeggen over wat een leerkracht nou allemaal precies zou moeten kunnen, weten en willen. Tot nu toe heb ik al de volgende bronnen geselecteerd:

  • Pabotool
  • Kennisbasis ICT van ADEF
  • DRO-vaardigheden
  • ECDL
  • ICT-assessmenttool
  • Vier in balans Plus
  • Digitale didactiek van Robert-Jan Simons
  • ICT eindtermen uit Vlaanderen
  • Leerlijn mediawijsheid
  • 23 dingen (met onderverdelingen in 23things, 23 onderwijsdingen en 23 OVC-dingen).
  • MBO-tool.

Voor zover mogelijk heb ik alle doelen die deze instrumenten willen bereiken in een mindmap gezet. En deze mindmap is zo omvangrijk dat ik moeite heb om die te publiceren om te delen met anderen of te presenteren.




Als je goed kijkt zie je dat in de mindmap behalve de tak “Wat zou een leerkracht moeten kunnen” ook nog takken zitten voor “Richtlijnen vanuit de overheid”, “Leren voor de 21ste eeuw” en “Leerlingen van de 21ste eeuw”. Deze hangen namelijk naar mijn idee erg met elkaar samen.
De richtlijnen vanuit de overheid hebben invloed op het curriculum dat op lerarenopleidingen gegeven kan worden. Denk alleen al maar aan de sterke nadruk die nu wordt gelegd op rekenen en taal. Die verdrukken straks als we niet oppassen alle andere leergebieden.

Mijn idee is om in eerste instantie alle instrumenten na te lopen en te kijken welke doelen precies nagestreefd worden. Aanvulling van modellen is ook van harte welkom.

Verder zie je dat in de conceptmap ook nog het TPACK-model is opgenomen. Dit model geeft niet zozeer de doelen aan die leerkrachten zouden moeten bereiken maar meer de manier waarop dit zou moeten. Punya Mishra en Matthew J. Koehler geven aan dat Technology in samenhang onderwezen moet worden met Didactiek (in het Engels noemt men dit Pedagogy) en Content. Een concreet voorbeeld hiervan zou bijvoorbeeld zijn dat je het programma Google Earth inzet om via de geografische vierslag uit te leggen hoe een stad is opgebouwd.

Volgens mij is dit een waardevol model. Als een leerkracht in staat is om ICT in zijn onderwijs zo te gebruiken dat zowel zijn didactiek versterkt wordt en zijn content beter wordt overgebracht is hij volgens mij competent.

De 1-minuutfilmpjes heb ik aan elkaar geplakt en zijn hieronder te zien.




En tot slot de presentatie die ik heb gebruikt. Ook te vinden op het gezamenlijke slideshareaccount van De Onderwijsdagen.

Wordt vervolgd. Wie mee wil denken hierin is van harte uitgenodigd.