Gerard Dummer

Alles over Onderwijs en ICT.

Browsing Posts tagged hogeschool domstad

Deze week ben ik weer begonnen met een nieuw thema voor de studenten. Dit keer gaat het over vakoverstijgend werken en ICT. Ik schreef daar eerder al over. Nadat ik alle lessen gegeven had merkte ik dat ik hier nog niet tevreden over was. Dit kwam vooral omdat ik merkte dat deze manier nog niet aansloot bij de belevingswereld van de student. Ik kon maar moeilijk de termen web 2.0, connectivisme en mobile learning aan hen verkopen.
Achteraf gezien vind ik dit ook niet zo verwonderlijk: ze zijn hier helemaal niet mee bezig. Ze zijn wel bezig om een project te doen op school. Of ze proberen een verhalend ontwerp in elkaar te zetten. Daarom probeer ik het dit jaar anders aan te pakken. Ik benadruk nog meer de mogelijkheden van ICT binnen de verschillende fasen van een project en verhalend ontwerp.
Naar mijn idee zijn er vier mogelijkheden om ICT in te zetten binnen een project of verhalend ontwerp. Dat is tijdens de introductie, in de fase dat kinderen op onderzoek uit gaan, als ze willen discussiëren of overleggen en als ze moeten presenteren.
In de eerste bijeenkomst heb ik laten zien hoe je een mindmap kunt gebruiken om een onderwerp te introduceren. We hebben daarvoor het programma Freemind gebruikt. Ook heb ik de mogelijkheden van Google Earth laten zien voor een introductie.
In de tweede fase heb ik de studenten duidelijk gemaakt dat leerlingen moeten beschikken over informatievaardigheden. De huiswerkopdracht die ze hebben gekregen is om een mindmap te maken van de literatuur die ze moeten bestuderen over informatievaardigheden. In Google Earth moesten de studenten zelf een tour maken. Ook hiervoor hebben ze een huiswerkopdracht gekregen.
Volgende week gaan we verder met onderzoek doen door leerlingen en kijken we ook naar de andere fasen (discussiëren en overleggen en presenteren).

Dat waren de vragen die ik aan de deelnemers stelde op Dé Onderwijsdagen van Surf en Kennisnet die afgelopen dinsdag en woensdag geweest zijn. En wat is hiervoor de beste leeromgeving? Met deze uitdagende en brede vragen zijn ze aan de gang gegaan en hebben een 1-minuutfilmpje opgenomen en aan elkaar laten zien.

Waarom stelde ik die vragen? Voor mijn gevoel heb ik dat tijdens de sessie zelf nog niet goed voor het voetlicht gebracht, bedenk ik me nu. De belangrijkste reden was dat ik er een tijd geleden achter kwam dat er voor aanstaande leerkrachten al minstens twee modellen de ronde deden waarmee ze zich kunnen verdiepen in ICT en onderwijs. Ik vond dat een beetje te gek voor woorden. Volgens mij moeten we op zoek naar één generiek model dat door alle lerarenopleidingen heen gebruikt kan worden om aanstaande leerkrachten te leren hoe ze ICT in het onderwijs kunnen integreren.

De twee modellen waar ik het over heb zijn de Pabotool en de Kennisbasis ICT van ADEF.


Kennisbasis-ICT Versie1.0 Mei 2009

Maar deze twee modellen zijn niet de enige modellen die iets zeggen over wat een leerkracht nou allemaal precies zou moeten kunnen, weten en willen. Tot nu toe heb ik al de volgende bronnen geselecteerd:

  • Pabotool
  • Kennisbasis ICT van ADEF
  • DRO-vaardigheden
  • ECDL
  • ICT-assessmenttool
  • Vier in balans Plus
  • Digitale didactiek van Robert-Jan Simons
  • ICT eindtermen uit Vlaanderen
  • Leerlijn mediawijsheid
  • 23 dingen (met onderverdelingen in 23things, 23 onderwijsdingen en 23 OVC-dingen).
  • MBO-tool.

Voor zover mogelijk heb ik alle doelen die deze instrumenten willen bereiken in een mindmap gezet. En deze mindmap is zo omvangrijk dat ik moeite heb om die te publiceren om te delen met anderen of te presenteren.




Als je goed kijkt zie je dat in de mindmap behalve de tak “Wat zou een leerkracht moeten kunnen” ook nog takken zitten voor “Richtlijnen vanuit de overheid”, “Leren voor de 21ste eeuw” en “Leerlingen van de 21ste eeuw”. Deze hangen namelijk naar mijn idee erg met elkaar samen.
De richtlijnen vanuit de overheid hebben invloed op het curriculum dat op lerarenopleidingen gegeven kan worden. Denk alleen al maar aan de sterke nadruk die nu wordt gelegd op rekenen en taal. Die verdrukken straks als we niet oppassen alle andere leergebieden.

Mijn idee is om in eerste instantie alle instrumenten na te lopen en te kijken welke doelen precies nagestreefd worden. Aanvulling van modellen is ook van harte welkom.

Verder zie je dat in de conceptmap ook nog het TPACK-model is opgenomen. Dit model geeft niet zozeer de doelen aan die leerkrachten zouden moeten bereiken maar meer de manier waarop dit zou moeten. Punya Mishra en Matthew J. Koehler geven aan dat Technology in samenhang onderwezen moet worden met Didactiek (in het Engels noemt men dit Pedagogy) en Content. Een concreet voorbeeld hiervan zou bijvoorbeeld zijn dat je het programma Google Earth inzet om via de geografische vierslag uit te leggen hoe een stad is opgebouwd.

Volgens mij is dit een waardevol model. Als een leerkracht in staat is om ICT in zijn onderwijs zo te gebruiken dat zowel zijn didactiek versterkt wordt en zijn content beter wordt overgebracht is hij volgens mij competent.

De 1-minuutfilmpjes heb ik aan elkaar geplakt en zijn hieronder te zien.




En tot slot de presentatie die ik heb gebruikt. Ook te vinden op het gezamenlijke slideshareaccount van De Onderwijsdagen.

Wordt vervolgd. Wie mee wil denken hierin is van harte uitgenodigd.

De afgelopen week heeft mijn collega van Hogeschool Domstad, Jan Bulsink, een aantal interessante posts geschreven over de netwerklerende. Voor deze posts verwijst hij naar Wim Veen over de nieuwe lerende. en combineerde hij dat met input van Mitch Joel. De stappen zoals Jan ze benoemt bij de netwerklerende zijn:

Fase 1: Activering
Fase 2: Identificatie
Fase 3: Groepslid
Fase 4: Profilering binnen de groep
Fase 5: Entiteit

Aangezien Jan op Hogeschool Domstad tegenover mij zit, hadden we deze week over de posts die hij had geschreven. Vond het erg leuk om een bloggende collega te hebben. Daarin hebben we het onderwerp verder verkend. We keken op welke manier deze fasen ook voor het (basis)onderwijs van toepassing zouden zijn. Kun je het met kinderen ook hebben over de netwerklerende? In eerste instantie leek me dit namelijk nogal te ver van de basisschool afstaan. Maar toen moest ik denken aan het onderwerp mediawijsheid. En daarmee kun je de fasen heel mooi invullen met de volgende vragen:

Fase 1: Wat doe je op Internet?
Fase 2: Wat vind je daar precies leuk aan?
Fase 3: Hoe gedraag je je op internet?
Fase 4: Wat vertelt dat over jou?
Fase 5: Hoe ga je nu verder? Verander je iets of laat je zoals het is?

Die opdracht moeten we maar eens aan onze studenten geven. Om zelf te beantwoorden en om met leerlingen van de basisschool aan de slag te gaan. En het is misschien ook goed om die vraag eens aan onszelf voor te leggen. Heb zoiets al een keer gedaan maar nog niet via deze ordening.

Vorige week maandag was ik voor de derde keer bij een bijeenkomst van Studium Generale in de serie Plug In. Deze keer kwam het WereldNatuurFonds vertellen hoe zij social media inzetten. WNF was hier vertegenwoordigd in de personen Piet van Ierland en Marlou van Campen. De lezing was in twee stukken opgedeeld. Een inleiding door Pier van Ierland over het WNF zelf en meer inhoudelijk op social media door Marlou van Campen.

Van Ierland vertelde onder andere over de drie belangrijkste invalshoeken van het WNF:

  • Leefgebieden beschermen/ herstellen
  • Aanpakken belangrijke bedreigingen
  • Nederlandse samenleving bewust maken.

Ook vertelde hij dat binnen de driehoek Beleid – Mensen – Veld de mens centraal staat die alle drie kan aansturen. Daarbij kan geholpen worden door: geld, gedrag, groepsdruk en geestdrift (toevallig allemaal met een G. Goh).
Een aantal acties waar het WNF concreet mee bezig is zijn bijvoorbeeld de viswijzer, actie tegen gloeilampen en meer aandacht vragen voor de bedreiging van de paling.

Daarna gaf Van Campen, zoals gezegd, aan hoe binnen WNF gewerkt wordt met social media. En ik vond dat ze dat heel helder deed. Eerst vertelde ze hoe het vroeger ging. Namelijk dat op het moment dat je ergens aandacht voor wilde vragen je een persreis organiseerde waarop de 6 verslaggevers van de landelijke kranten, die zich bezighielden met natuur en milieu, op waren uitgenodigd. Dat was al voldoende om genoeg media-aandacht te genereren.
Van Campen gaf aan dat dit nu zo niet meer werkte. Dat eigenlijk iedereen nu journalist is (iedereen heeft een camera) en dat je je nu moet afvragen: waar zitten die journalisten eigenlijk die ik wil bereiken.

Daarna haalde ze “Groundswell” aan. Deze term kende ik nog niet en vond het dus interessant om hierover te horen. Groundswell, zo lees ik op ambtenaar 2.0 is:

…a social trend in which people use technologies to get the things they need from each, rather than from traditional institutions like corporations…

En op http://www.forrester.com/Groundswell/index.html zelf lees ik:

Right now, your customers are writing about your products on blogs and recutting your commercials on YouTube. They’re defining you on Wikipedia and ganging up on you in social networking sites like Facebook. These are all elements of a social phenomenon — the groundswell — that has created a permanent, long-lasting shift in the way the world works. Most companies see it as a threat.

Manieren om met de Groundswell rekening te houden geeft Van Campen aan is:

  • Luisteren (listening to)
  • Informeren (talking to)
  • Meedoen (energizing)
  • Faciliteren van ambassadeurs (helping tot support itself)
  • Interne organisatie (embracing)

Dus als organisatie is het belangrijk om online actief te zijn om naar je klanten te luisteren, ze te informeren, mee te doen met hen, ze te faciliteren en zelf je organisatie hierop in te richten.

Het WNF heeft onderzoek gedaan naar waar de fans van het WNF nu eigenlijk zitten. Daaruit bleek dat er bijvoorbeeld meer dan 40-hyves groepen zijn, dat via twitter er 597 followers zijn en 800 groepen op Facebook over WNF/WWF.
Verder maakt Van Campen gebruik van de social checklist van Blom. Ik heb hier nog op gezocht maar kon niets vinden hierover op internet. Misschien dat iemand anders hier iets over kan melden. In de presentatie vermeldde ze de checklist als volgt:

  • Wat is het doel?
  • Zelf doen of via bestaande kanalen
  • Actief of passief
  • Verplaats je in je fan/ donateur
  • Vooroplopen of meelopen
  • Wil je het echt?

Gecombineerd met de manieren om met de Groundswell rekening te houden vond ik dit een aardig lijstje.

Tot slot nog aardig om te vermelden dat de site van het WNF uitegroepen is tot meest gebruiksvriendelijke site en het best vindbare goede doel.

En wil je, nieuwsgierig geworden door deze blogpost zelf nog eens kijken dan kun je de weblecture hier bekijken.

De derde bijeenkomst die studenten in thema 5, signaleren en analyseren van verschillen, krijgen, staat in het teken van deze drie onderwerpen. Daarmee trekken we het aanbod dat de studenten in de eerste en tweede bijeenkomst hebben gekregen een stukje breder: of het nu gaat om middelen die je inzet voor zorgleerlingen of materialen die juist inspelen op de talenten van leerlingen, je kunt het allemaal vatten onder de term digitaal leermateriaal. We hebben studenten duidelijk gemaakt (hoop ik) dat er veel materiaal beschikbaar is dat ze in kunnen zetten om tegemoet te komen aan de verschillen tussen leerlingen.

De les zijn we begonnen met Een korte terugblik op de voorgaande bijeenkomsten om te kijken wat is blijven hangen. Daarna heb ik een aantal begrippen geïntroduceerd die in de ontwikkelingen rondom digitaal leermateriaal zeker zullen terugkomen (Edurep, metadata en aggregatieniveau). Dit was helemaal nieuw voor hen en ik zag de ogen enigszins glazig worden maar vond het wel belangrijk hen hier al in aanraking mee te brengen. We zullen er in de komende jaren gewoon op terugkomen.
Daarna hebben we verder gekeken naar de mogelijkheden van het digitale schoolbord in relatie met digitaal leermateriaal. We hebben één methodeles gedaan waarbij één van de studenten de les mocht verzorgen.

Belangrijk aspect bij digitaal leermateriaal is dat je naast de standaardproducten van de methode je eigen materiaal er aan kunt toevoegen. Zo kun je je onderwijs naar eigen wens inrichten. Het eigen materiaal dat aan deze methodeles was toegevoegd was een Google Earth-tour. Deze had ik al eerder op mijn blog laten zien.
Studenten waren hier erg enthousiast over. Zeker toen ik ook nog liet zien dat je de oude kaart langzaam kunt laten verdwijnen zodat de nieuwe stad eronder door komt schijnen. Je kunt dan goed vergelijken wat nog steeds hetzelfde is en wat is veranderd. De studenten hebben tenslotte een tour in elkaar gezet waarmee ze een persoonlijk verhaal konden vertellen (over hun eigen woonplaats of belangrijke plekken in hun leven).

Dat is de titel van het boek dat aan de medewerkers van Hogeschool Domstad is uitgedeeld. Het is de weerslag van het onderzoek waar het lectoraat Kantelende Kennis mee bezig is. Het boek is opgedeeld in zeven hoofdstukken:

  1. Integrale ontwikkeling van scholen en opleidingen
  2. Kennis en kennis creëren
  3. Vitale ruimte
  4. Vormgeving van collectief leren
  5. Een collectief leerproces in een basisschool
  6. Een collectief leerproces in een opleiding
  7. Een praktische aanpak van collectief leren

Hierbij vind je ook een uitleg van de onderzoekcyclus die we hanteren.

En de uitleg over de vitale ruimte

het boek is te bestellen op de website van Garant.

Vorige week woensdag hebben we de officiële opening gehad op Hogeschool Domstad. Deze stond in het teken van de leraar/docent als onderzoeker. De lectoraten Kantelende Kennis en Academische basisschool hebben deze dag verzorgd.

De opening van de dag werd gehouden door Jos Castelijns, een van de lectoren van Kantelende Kennis. Hij ging in op de bijzondere combinatie van het beroep leraar met die van onderzoeker. Een combinatie die in meer beroepen voor komt maar zeker niet in alle. Waarbij de vraag natuurlijk was: in wat voor soort beroepen kom je dit nu wel tegen en in welke niet?
Via deze weg leidde hij het doen van collectief praktijkonderzoek in. Waarbij leerkrachten gezamenlijk met leerlingen onderzoek doen naar de verbetering van de praktijk.

Na deze inleiding konden de aanwezigen (docenten van Domstad, leerkrachten van de Academische basisscholen en vertegenwoordigers van de KSU en KPOA) kiezen uit vier bijeenkomsten:

  • Leerbehoeften studenten feedback door mijzelf
  • Academische basisschool/opleidingsschool:Heel de school onderzoekt mee (onderzoeksorganisatiemodel) door Simone van Dijk en Willy van Dijk
  • Onderzoek in het curriculum: de onderneming in de minor door Helma de Rooij
  • Onderzoek basisschool De ark: Leerbehoeften kinderen door Pauline de Zwet-Kortekaas

In mijn bijeenkomst heb ik een klein onderzoekje gedaan naar een onderdeel van de cyclus van collectief praktijkonderzoek van Kantelende Kennis. De deelnemers kregen de resultaten voorgelegd van de vragenlijst die we bij eerstejaars studenten hebben afgenomen. De bedoeling was dat de deelnemers gezamenlijk drie belangrijke bespreekpunten zouden kiezen. Mijn onderzoeksvraag was hoe ik dit zo effectief mogelijk zou kunnen doen. Waarbij ik het ook belangrijk vond dat de deelnemers zo betrokken mogelijk zouden zijn.

Effectiviteit en betrokkenheid zijn twee aspecten van de vitale ruimte. De vitale ruimte is binnen het onderzoek van het lectoraat een belangrijk begrip. Het geeft aan welke aspecten belangrijk zijn bij het doen van collectief praktijkonderzoek. In de vitale ruimte kijk je naar het individu en het collectief. Er moet aan de basisbehoeften van het individu worden voldaan. Tegelijkertijd moet je als groep ook verder kunnen.

In mijn onderzoekje had ik drie condities opgesteld. Namelijk een open werkvorm, gedeeltelijk gestuurde werkvorm en een gesloten werkvorm. Mijn hypothese was dat de gedeeltelijk gestuurde werkvorm het meest effectief was en tegelijkertijd de grootste betrokkenheid zou genereren. Die hypothese kon ik na twee rondes verwerpen. De meest open werkvorm riep vooral onduidelijkheid onder deelnemers op waardoor het én niet effectief was én de betrokkenheid snel afnam. In de meest gesloten werkvorm was de effectiviteit voldoende en de betrokkenheid ook voldoende.

Het gaf tegelijkertijd meer inzicht in de voorgelegde vragenlijst. Negatief geformuleerde resultaten zorgden nog voor onduidelijkheid. Zodat ik nu weet hoe ik de vragenlijst aan studenten kan gaan voorleggen: een gesloten werkvorm met toelichting op onduidelijkheden. Tijdens de selectie van de top 3 ga ik dan voor effectiviteit. Bij het verbinden van consequenties en opstellen van actiepunten richt ik me dan weer meer op de betrokkenheid.

De deelnemers konden twee onderwerpen bezoeken. Na deze twee ronden hebben we plenair afgesloten. Tijdens de afsluiting werd aan een aantal mensen de nieuwste publicatie van het lectoraat Kantelende Kennis overhandigd. Ook kregen ze een boekje van het lectoraat Academische basisschool.

Tot slot werden de nieuwe lectoren van het lectoraat Academische basisschool voorgesteld: Ton Bruining en Marja van den Eijnden.

Maandag 21 september ben ik samen met twee studenten van onze Academische Lerarenopleiding Basisonderwijs (ALBO) naar de Studium Generale bijeenkomst geweest in het kader van de sessies Plug In.
We willen de studenten van dit traject aan Hogeschool Domstad extra uitdaging bieden en het gezamenlijk bezoeken van Studium Generale is daar een onderdeel van.
Deze keer was Davied van Berlo de spreker die het had over Ambtenaar 2.0. Hij is gestart met de Ning-communitie over ambtenaar2.0.
Ik vond het aardig om te horen dat ook binen de ambtenarij nagedacht wordt over de mogelijke inzet van web 2.0 toepassingen. De beste uitspraak van deze avond vond ik dat Davied aangaf dat met het web 1.0 informatie online kwam en met web 2.0 dat mensen online kwamen. Het feit dat informatie beschikbaar is, is natuurlijk al een hele verandering. Het feit dat mensen online komen is misschien nog wel een grotere verandering.
Social media kan binnen de overheid op verschillende manieren worden ingezet. De overheid zelf kan het inzetten om de verschillende clubjes binnen de overheid met elkaar te verbinden (en dat zijn er nog al wat). En ambtenaren kunnen social media inzetten om ideeën van burgers te genereren waarmee de ambtenaar zelf verder kan gaan.
Van Berlo noemde ook een aantal interessante sites die ik nog niet kende: www.petities.nl als je iets op de kaart wilt krijgen bij de overheid en battleofconcepts.nl waarmee je het bedrijfsleven aan goede ideeën kunt helpen.

In de discussie na afloop was ik onder andere benieuwd hoe open je als overheid kunt zijn in het kader van web2.0. Ook was ik benieuwd of de overheid ook richtlijnen heeft opgesteld voor gedrag van ambtenaren online. Deze handreikingen geven daar antwoord op.

Al met al was een deel van wat Davied van Berlo vertelde mij al wel bekend. Vond het vooral interessant om te horen hoe het vanuit de ambtenarij bekeken werd.

Voor de ALBO-studenten is het hiermee nog niet afgelopen. Zij mogen over een paar weken hun ervaringen delen met de medestudenten. In de komende weken zullen die met andere collega’s de andere sessies bezoeken.

Voor iedereen die er niet bij kon zijn: de lezingen zijn opgenomen en hier te vinden.

Maandag 7 september was de eerste Studium Generale van de Universiteit Utrecht. Dit jaar probeer ik de sessies te volgen van Plug In. Plug In kijkt naar het gebruik van Social Media.

De eerste bijeenkomst werd gehouden door David B Nieborg die de rol van social media in kaart bracht binnen de campagne van Barack Husain Obama. Zijn presentatie was getiteld: tussen hoop en hype.
17-09-2009

Nieborg begon zijn presentatie met de stelling dat zonder nieuwe media Obama geen president geweest zou zijn. Een stelling, zoals hij zelf al aangaf, onmogelijk is om te onderzoeken natuurlijk. Maar het is niemand ontgaan hoe zeer social media een rol speelde in de campagne.

Het gebruik van media is binnen de politiek niets nieuws. Eerst via de radio en daarna via de televisie proberen presidentskandidaten het volk voor zich te winnen. De rol die internet en social media hierin speelt is belangrijk. Nieborg geeft aan dat de televisie het nog altijd wint van internet maar dat social media Obama hebben geholpen om groot te worden. Door via social media netwerken op te opbouwen die geld ophalen bijvoorbeeld zodat televisietijd gekocht kon worden. En social media geeft de mogelijkheid mensen te mobiliseren om anderen aan te sporen te gaan stemmen (op de juiste kandidaat).

Cijfers zeggen in dit geval misschien nog weer meer. Op mybarackobama.com zijn zo’n 400.000 blogposts verschenen en zijn 30.000 subgroepjes geformeerd. Obama haalde 500 miljoen dollar op. drievierde daarvan haalde hij via e-mail binnen.
Nieborg raadde het boek Convergence culture aan van Henty Jenkins. Belangrijke kenmerken van deze tijd:

  • Informatie is beschikbaar via verschillende dragers
  • Kennis wordt makkelijk gedeeld (collective intelligence)
  • Mensen willen graag een bijdrage leveren: participatiecultuur (communities)
  • De fancultuur is van invloed op de politieke cultuur
  • Online en offline gaan steeds meer samen en vullen elkaar aan
  • Prive en publiek gaan samen

De hele sessie werd ook live gestreamd en opgenomen. Als je er dus niet bij kunt zijn dan kun je het altijd nog gemakkelijk terugkijken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van Mediasite.

Volgende week gaan ook een paar studenten van onze Academische Lerarenopleiding Basisonderwijs (ALBO) mee naar de sessie van Plug In. Lijkt me leuk om met hen na afloop te praten over de invloed van social media op zichzelf en het onderwijs. Wordt vervolgd.

“Wil je video-opnames maken in de klas? Een beeldverslag maken voor je portfolio? Een filmpje opnemen voor gebruik tijdens de les? Bij de balie van het Studielandschap kun je terecht voor het lenen van een simpel te bedienen digitale videocamera, de Flip Mino.”

Dit bericht staat nu voor studenten bij ons op de portal. Er is een flinke doos aangschaft die studenten kunnen lenen. Studenten betalen een borg (50 euro) waarmee ze onbeperkt gebruik kunnen maken de flips. Studenten krijgen hierbij ook nog de tip om eens te kijken op www.surfspot.nl waar ze voor zo’n 160 euro de flip zelf aan kunnen schaffen.

Op de portal vinden onze studenten ook een kleine handleiding voor het verwerken van de videobeelden. Hierbij houden we als richtlijn aan dat filmpjes maximaal 3 minuten moet duren en zo’n 10 MB aan ruimte mogen innemen.

Ben benieuwd hoe het uitlenen en/of gebruiken en verwerken van video op andere opleidingen in zijn werk gaat.